![]() Hoe normaal is paranormaal Wiskundig en wetenschappelijk bewijs geleverd door eerdere onderzoeken. |
IWiskundig
bewijs voor het bestaan van meerdere dimensie s
Er zijn op dit moment nog heel veel natuurverschijnenselen welke
niet kunnen worden verklaard met de bestaande natuurwetten , deze
gaan alle uit ven het bestaan van drie dimensies t.w. lengte
breedte en hoogte , er wordt verondersteld dat ook tijd een
dimensie is welke wij echter op dit moment nog niet kunnen
beinvloeden.
Wiskundige berekeningen hebben echter aangetoond dat er mogelijk
zelfs 12 dimensies zouden moeten zijn , naar de aard van deze
dimensie en de invloeden hiervan kunnen w e op dit moment echter
alleen maar raden.
Ook zouden er meerdere vormen van golven moeten zijn , op dit
moment kennen we alleen electro en magnetische golven en de licht
theorie , langzamerhand komt er echter steeds meer bewijs dat er
ook zwaartekracht golven moeten bestaan. Deze golven zouden veel
van de nu als bovennatuurlijk beschouwde voorvallen kunnen
verklaren .
In het Kamerlingh Onnes laboratorium in leiden wordt op
Dit moment gewerkt aan een meetopstelling waarmee de aanwezigheid
van deze golven moet kunnen worden aangetoond
Het is de laatste tijd duidelijk geworden dat deze zwaartekracht
golven een aanzienlijke uitwerking op de menselijke geest
, het doen en denken en de lichaamelijke gesteldheid.
Bronnen van Gravitatie Golven
Gravitatie golven worden uitgezonden door niet-spherische
gebeurtenissen in het heelal.
We hebben een kort overzicht gemaakt van de belangrijkste bronnen
van gravitatie golven.
Supernova explosie
Een supernova explosie is een van de krachtigste bronnen van
gravitatie golven. Een supernova explosie kan zich voordoen als
een massieve ster zijn brandstof heeft verbruikt en de gravitatie
kracht dominant wordt. De ijzere kern zal imploderen tot een
neutronen ster of een zwart gat. De buitenste lagen van de ster
worden met grote kracht weggeslingerd in een grote explosie. De
intensiteit van de gravitatie straling wordt voornamelijk bepaald
door de hoeveelheid massa die omgezet wordt in gravitatie
straling en de asymmetrie (grote elipticiteit) van de implosie.
Een supernova explosie komt ongeveer eens in de 40 jaar voor in
ons melkweg stelsel. De laatste supernova explosie vond plaats in
1987, helaas waren toen geen van de gravitatie golf detectoren
operationeel.
Zwarte Gaten
Zwarte gaten kunnen voorkomen met massa van 2*Mzon tot 1010*Mzon.
Ze kunnen gravitatie golven gaan uitzenden als de eigen modes van
het zwarte gat geexciteerd worden. Dit kan gebeuren als er
bijvoorbeeld een neutronen ster of een andere ster invalt. Bij
een botsing tussen zwarte gaten zullen ook gravitatie golven
worden uitgezonden.
Botsende Sterren
Het systeem van een inspiraliserende dubbelster geeft een
indirekt bewijs van het bestaan van gravitatie golven (Hulse and
Taylor, Nobel Prize 1993). Het systeem zal energie verliezen in
de vorm van gravitatie golven en de afstand tussen de sterren zal
afnemen. Dit geeft een toename in frequentie en amplitude van de
gravitatie golfd vorm mPulsars
Pulsars zijn snel roterende neutronen sterren met een zeer sterk
magnetisch veld van ongeveer 109 Tesla (het aard-magnetisch veld
is minder dan 10-4 Tesla). De combinatie van snelle rotatie en
een sterk magnetisch veld is de oorzaak van versnelling van
geladen deeltjes tot extreem hoge energien, waardoor radio-,
licht- en Rontgen-golven worden uitgezonden langs de magnetische
assen. De ster zal energie verliezen door het uitzenden van
electromagnetische en gravitatie golven, waardoor de ster
langzamer zal gaan draaien. Dit proces is echter zo traag, dat
een pulsar als een continue bron kan worden beschouwd. Er zijn
meer dan 700 pulsars bekend in ons melkweg stelsel, maar door hun
specifieke orientatie is maar een klein deel zichtbaar vanaf de
aarde.et de tijd ("chirp-signal").
Ook de gevestigde wetenschap heeft de laatste jaren onderzoek
gedaan naar de inwerking van zwakke magnetische en electrische
velden op het lichaam
en vooral de laatste jaren groeit het besef dat deze invloed
groter is dan oorspronkelijk werd aangenomen .
Ook in de medische wetenschap zijn door experimenten een
aanwijsbaar verband aangetoond tussen extreem lage magneet velden
en veranderingen in het menselijk lichaam
De ontdekking van laagfrequente ruimtetrillingen en hun verband
met de biologische ritmen
Hieronder de uitkomsten van de proeven en de wetenschappelijke
beredenering van König en Dr Ludwig in 1986 en 1996.
Volgens een eerste theoretische inschatting van de eigen
resonanties voor de holle ruimte aardoppervlakionosfeer berekende
Schumann een eigen frequentie van ca. 10 Hz. Hij vervolgde een en
ander pas consequent toen hij ontdekte dat dit exact de
gemiddelde frequentie is van de alfa-hersengolven.
Het was dan ook zijn leerling H.L. König die erin slaagde, de
theoretische grondslag hiervoor te leggen
Mijn eigen laatste berekeningen hebben de Schumann frequentie
bepaald op 7,486 hertz , op deze frequentie is een golf welke
rond de aarde gaat precies in fase met de volgende periode van
deze golf.
Daarmee was duidelijk: een van de centrale biologische ritmen van
de menselijke hersenen heeft zijn
tegenhanger (zijn pendant) in ons leefmilieu
Het verdere onderzoek ten aanzien van de biologische betekenis
van deze zwakke magnetische wisselvelden zonder een
terugblik in de geschiedenis is niet of zeer moeilijk te
begrijpen.
De bioritmiekonderzoeker R. Wever pleegde toen nader onderzoek
naar de evidente correlatie tussen de biologische ritmen en
de laagfrequente atmosfeerstralingen (Wever 1973).
Hij ontdekte dat een rechthoekig gegeven, zwak wisselveld met een
frequentie van 10 Hz een belangrijke moederklok is voor de
menselijke ritmen, waarvan de uitwerking zich uitstrekt tot in
het vegetatieve zenuwstelsel.
Voor een beter begrip van zijn onderzoeken wordt hier de Theorie
van Biologische Ritmen (Bünning 1977) nog even kort
samengevat. Vandaag staat onbetwist vast dat de biologische
ritmen van de mens een endogene en een exogene component
bezitten. De endogene component wordt gevormd door de
zelfinitiërende ritmen ("inwendige klokken") die
zonder koppeling
met de buitenwereld alleen ongeveer de periodeduur van het
externe ritme hebben.
De interne "dagritmen" zijn dus alleen maar ongeveer
een dag lang (circadiaan). De periodeduur bedraagt niet exact 24
uur.
Pas door de verbinding met de buitenwereld (licht-donker-ritme,
laagfrequente ruimtetrillingen, sociale ritmen) van de exogene
component wordt de periode op exact 24 uur ingesteld. Deze
externe ritmen noemt men ook wel moederklokken. Zij geven de
externe tijdoriëntatie aan (de externe klokpuls).
In de 200 of 300.000 jaar dat de mens nu op aarde aanwezig is
heeft deze biologische klok zich tot een zeer nauwkeurig
mechanisme ontwikkeld
welke bepalend is voor een groot aantal , zo niet alle electro
chemische processen in ons lichaam.
Bij vluchten naar een andere tijdzone is het zeer goed te merken
dat ons lichaam totaal in de war raakt ( Jetlag ) omdat onze
interne klok
plotseling niet meer overeen komt met de plaatselijke tijdzone ,
Het duurt dan meestal enkele dagen voordat deze zich weet te
sunchroniseren met de plaatselijke licht/donker cyclus
De endogene ritmen (inwendige biologische klokken) zijn een
ontwikkelingsaanpassing aan de tijdstructuren van ons leefmilieu.
Zij zijn een overerfelijke, inwendige kopie van het in de
buitenwereld aflopende tijdprogramma. Met dit inwendige
tijdprogramma stelt het organisme zich bij voorbaat in op de
voorspelbare veranderingen in ons leefmilieu. Zo stijgen
bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur of de bloedplasmaspiegel van
de stresshormonen reeds lang voor het ontwaken. De
biologische ritmen "weten" dat het dag wordt en de
activiteitsfase begint.
Nu gaan we in op de resultaten van Wever, dus op de uitwerkingen
van een kunstmatig, zwak wisselveld (10 Hz) op de
circadiane ritmen (endogene, vrijlopende ritmen), in vergelijking
met de eveneens afgeschermde controlegroepen:
1. Verkorting van de vrijlopende periode in richting 24h (dus:
exacte afstemming op aards etmaal).
2. De interindividuele verschillen in de vrijlopende perioden
zijn opgeheven (dus: alle individuen hebben een identieke
periodelengte van 24 h bij de diverse biologische ritmen).
3. Versterkte koppeling van verschillende vrijlopende circadiane
ritmen en daarmee voorkoming van de interne desynchronisatie
van deze ritmen, zoals bijvoorbeeld activiteits- en
temperatuurritme (dus: synchronisatie van de verschillende
inwendige
klokken van een individu).
4. De inwerking op het in- en uitgeschakelde veld werd door de
proefpersonen niet bewust waargenomen.
5. Bij de onderzochte dieren is de uitwerking van het veld in
vergelijking met de mens zelfs kwantitatief gelijk.
6. De mechanismen van deze koppeling zijn niet bekend.
Conclusie:
de 10 Hz-trilling synchroniseert de circadiane (endogene) ritmen
van de mens en functioneert als moederklok.
Het pathofysiologische basisprincipe van de desynchronisatie van
biologische ritmen zijn vegetatieve stoornissen die
bijvoorbeeld als jetlag bekend zijn bij veel - vooral vegetatief
labiele - personen. Onderstaande symptomen treden onder andere
meer of minder duidelijk op: transpireren, duizeligheid,
slapeloosheid, vermoeidheid overdag, concentratiestoornissen, op
migraine lijkende hoofdpijn, hartritmestoornissen,
maagdarmstoornissen, verminderd prestatievermogen.
Bij de jetlag wordt de externe klok slechts eenmalig in zijn
ritme (fase) verschoven. De verschillende circadiane systemen
hebben meerdere perioden nodig om hun normale fasepositie ten
opzichte van de moederklok te herwinnen. Aangezien de
afzonderlijke systemen echter verschillend lange tijd nodig
hebben voor de synchronisatie met de moederklok, lopen zij
gedurende deze periode asynchroon met als gevolg de
desbetreffende individuele, klinische symptomen.
De indrukwekkende proeven van R. Wever maakten direct duidelijk
dat er een informatieve koppeling bestaat tussen de nieuw
ontdekte laagfrequente ruimtetrillingen en het vegetatieve
systeem van de mens. Deze ruimtetrillingen en de vegetatieve
systemen zijn onderling verbonden. De mens en deze
ruimtetrillingen vormen een evolutieve eenheid: zij hebben zich
gedurende een langdurig co-evolutief proces op elkaar afgestemd.
De ontdekking van laagfrequente ruimtetrillingen en hun verband
met de biologische ritmen
Volgens een eerste theoretische inschatting van de eigen
resonanties voor de holle ruimte aardoppervlakionosfeer berekende
Schumann een eigen frequentie van ca. 10 Hz. Hij vervolgde een en
ander pas consequent toen hij ontdekte dat dit exact de
gemiddelde frequentie is van de alfa-hersengolven. Het was dan
ook zijn leerling H.L. König die erin slaagde, de theoretische
voorspelling van de laagfrequente ruimtetrillingen op het
aardoppervlak te meten.
Daarmee was duidelijk: een van de centrale biologische ritmen van
de menselijke hersenen heeft zijn tegenhanger (zijn pendant) in
ons leefmilieu
(König 1986, Ludwig 1996).
Het verdere onderzoek ten aanzien van de biologische betekenis
van deze zwakke magnetische wisselvelden zonder een
terugblik in de geschiedenis niet te begrijpen.
De bioritmiekonderzoeker R. Wever pleegde toen nader onderzoek
naar de evidente correlatie tussen de biologische ritmen en
de laagfrequente atmosfeerstralingen (Wever 1973).
Hij ontdekte dat een rechthoekig gegeven, zwak wisselveld met een
frequentie van 10 Hz een belangrijke moederklok is voor
de menselijke circadiane ritmen, waarvan de uitwerking zich
uitstrekt tot in het vegetatieve zenuwstelsel.
Voor een beter begrip van zijn onderzoeken wordt hier de Theorie
van Biologische Ritmen (Bünning 1977) nog even kort
samengevat. Vandaag staat onbetwist vast dat de biologische
ritmen van de mens een endogene en een exogene component
bezitten. De endogene component wordt gevormd door de
zelfinitiërende ritmen ("inwendige klokken") die
zonder koppeling
met de buitenwereld alleen ongeveer de periodeduur van het
externe ritme hebben.
De interne "dagritmen" zijn dus alleen maar ongeveer
een dag lang (circadiaan). De periodeduur bedraagt niet exact 24
uur.
Pas door de verbinding met de buitenwereld (licht-donker-ritme,
laagfrequente ruimtetrillingen, sociale ritmen) van de exogene
component wordt de periode op exact 24 uur ingesteld. Deze
externe ritmen noemt men ook wel moederklokken. Zij geven de
externe tijdoriëntatie aan (de externe klokpuls).
De endogene ritmen (inwendige biologische klokken) zijn een
ontwikkelingsaanpassing aan de tijdstructuren van ons leefmilieu.
Zij zijn een overerfelijke, inwendige kopie van het in de
buitenwereld aflopende tijdprogramma. Met dit inwendige
tijdprogramma stelt het organisme zich bij voorbaat in op de
voorspelbare veranderingen in ons leefmilieu. Zo stijgen
bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur of de bloedplasmaspiegel van
de stresshormonen reeds lang voor het ontwaken. De
biologische ritmen "weten" dat het dag wordt en de
activiteitsfase begint.
Dit in het kort over de theorie van de biologische ritmen.
Nu gaan we in op de resultaten van Wever, dus op de uitwerkingen
van een kunstmatig, zwak wisselveld (10 Hz) op de
circadiane ritmen (endogene, vrijlopende ritmen), in vergelijking
met de eveneens afgeschermde controlegroepen:
1. Verkorting van de vrijlopende periode in richting 24h (dus:
exacte afstemming op aards etmaal).
2. De interindividuele verschillen in de vrijlopende perioden
zijn opgeheven (dus: alle individuen hebben een identieke
periodelengte van 24 h bij de diverse biologische ritmen).
3. Versterkte koppeling van verschillende vrijlopende circadiane
ritmen en daarmee voorkoming van de interne desynchronisatie
van deze ritmen, zoals bijvoorbeeld activiteits- en
temperatuurritme (dus: synchronisatie van de verschillende
inwendige
klokken van een individu).
4. De inwerking op het in- en uitgeschakelde veld werd door de
proefpersonen niet bewust waargenomen.
5. Bij de onderzochte dieren is de uitwerking van het veld in
vergelijking met de mens zelfs kwantitatief gelijk.
6. De mechanismen van deze koppeling zijn niet bekend.
Conclusie van pr. Wever :
de 10 Hz-trilling synchroniseert de circadiane (endogene) ritmen
van de mens en functioneert als moederklok.
Het pathofysiologische basisprincipe van de desynchronisatie van
biologische ritmen zijn vegetatieve stoornissen die
bijvoorbeeld als jetlag bekend zijn bij veel - vooral vegetatief
labiele - personen. Onderstaande symptomen treden onder andere
meer of minder duidelijk op: transpireren, duizeligheid,
slapeloosheid, vermoeidheid overdag, concentratiestoornissen, op
migraine lijkende hoofdpijn, hartritmestoornissen,
maagdarmstoornissen, verminderd prestatievermogen.
Bij de jetlag wordt de externe klok slechts eenmalig in zijn
ritme (fase) verschoven. De verschillende circadiane systemen
hebben meerdere perioden nodig om hun normale fasepositie ten
opzichte van de moederklok te herwinnen. Aangezien de
afzonderlijke systemen echter verschillend lange tijd nodig
hebben voor de synchronisatie met de moederklok, lopen zij
gedurende deze periode asynchroon met als gevolg de
desbetreffende individuele, klinische symptomen.
De indrukwekkende proeven van R. Wever maakten direct duidelijk
dat er een informatieve koppeling bestaat tussen de nieuw
ontdekte laagfrequente ruimtetrillingen en het vegetatieve
systeem van de mens. Deze ruimtetrillingen en de vegetatieve
systemen zijn onderling verbonden. De mens en deze
ruimtetrillingen vormen een evolutieve eenheid: zij hebben zich
gedurende een langdurig co-evolutief proces op elkaar afgestemd.
Onderzoeken naar de biologische en therapeutische betekenis van
de micromagneetveldtherapie.
Voor de zojuist geschetste achtergrond gingen enkele
wetenschappers aan het werk om de betekenis van deze
ruimtetrillingen
nader te onderzoeken.
Aangezien de magnetische fluxdichtheid slechts zeer laag moest
zijn, werkte men met kleine draagbare, door middel van
batterijen gevoede magneetveldapparaten in zakformaat.
Een van de belangrijkste onderzoeken ten aanzien van de klinische
betekenis van de micromagneetveldtherapie met zwakke
pulsen werd uitgevoerd door Ehrmann et al. (1976). De ten
grondslag liggende indicatie van de patiënten was
weergevoeligheid, maar ook niet van het weer afhankelijke
vegetatieve en neurovegetatieve klachten evenals
psychosomatische aandoeningen reageerden positief op de
magneetveldtherapie.
Met weergevoeligheid wordt eigenlijk "zongevoeligheid"
bedoeld, d.w.z. het reageren van de patiënt op magnetische
processen
in de atmosfeer die primair worden veroorzaakt door de
magnetische activiteit van de zon. Hier wordt dus niet een
reactie op
de temperatuur-vocht-verhoudingen van het weer bedoeld.
De apparaten waren tijdens dit onderzoek als volgt ingesteld:
frequentie 1 - 15 Hz, magnetische fluxdichtheid: 2,5 (T,
impulsstijgtijd: 10 - 7 s, impulsbreedte: 10 - 6 s).
Dit onderzoek was juist zo belangrijk omdat niet alleen over de
verbetering van het ziektebeeld bij weergevoeligheid werd
bericht, maar ook over andere resultaten
die voor een individuele toepassing van de
micromagneetveldtherapie van eminent belang zijn.
De auteurs vermelden een typegebonden reactie van de patiënten
op verschillende frequenties, onafhankelijk van de klinische
indicatie.
1. Een "gemengd type" (geen extreme vagotonie of
sympaticotonie) reageert positief op 8 tot 10 Hz (ca. 70 % van de
patiënten). Nagenoeg alle kinderen behoren tot deze groep.
2 Patiënten met extreme vagotonie (ca. 15 % van de patiënten)
reageren positief op frequenties van 11 Hz of meer.
3 Patiënten met extreme sympaticotonie (ca. 15 % van de
patiënten) reageren positief op frequenties van 1 tot 7 Hz.
Een "positieve reactie" betekent: een verhoging van de
oplettendheid, een verbetering van het algemeen gevoel van
welbehagen en een stabilisatie van labiele vegetatieve toestanden.
Een
frequentie van meer dan 10 Hz - die bij vagotonie een opwekkend
effect heeft - kan bij een extreem geval van
sympaticotonie nervositeit en onrust teweegbrengen.
De algemene uitwerkingen van de impulsfrequentievolgorden kunnen
volgens de auteurs voor een "gemengd type" als volgt
worden samengevat:
1. 1 - 6 Hz: kalmerend, sedatief
2. 7 - 11 Hz: herstel van het innerlijk evenwicht, stabiliserend
3. meer dan 12 Hz: activerend, opwekkend
De resultaten van dit onderzoek vormen de belangrijkste
wetenschappelijke basis van de micromagneetveldtherapie met Mecos.
Met de gegevens van dit onderzoek wordt direct duidelijk, waarom
een draagbaar batterijapparaat de meest zinvolle
therapieoplossing is: het is individueel afstelbaar al naar
gelang toepassingsgebied en vegetatief type. Zijn ruimtelijke
reikwijdte
beperkt zich tot het individuele bereik.
De dagelijkse toepassing van 30 - 60 minuten is volgens de
schrijvers voldoende.
Dit komt redelijk overeen met de ervaringen welke ik de laatste
jaren heb opgedaan met mijn eigen Schumann generator
Dit onderzoekt bevestigt resultaten met betrekking tot de
afhankelijkheid van de bewegingsactiviteit van een goudhamster
van
laagfrequente magneetvelden (Ludwig en Mecke 1968).
Een ander onderzoek met een via een met batterijen gevoed,
draagbaar apparaat werd uitgevoerd door Fischer en
Kokoschinegg (1989) (pulsduur: 1 ms, magnetische fluxdichtheid 0,5
mT). Het draagbare apparaat mocht maximaal 80 cm van
de proefpersoon verwijderd zijn. Onderzocht werd, of
slaapstoornissen en weergevoeligheid kunnen worden beïnvloed
door de
laagfrequente, zwakke, gepulste magneetveldtherapie.
De frequentie van de magneetveldtherapie voor de slaapstoornissen
(4 Hz) werd aan de hand van het EEG - thètaritme (4 - 7
Hz) en voor de weergevoeligheid (10,8 Hz) volgens het alfaritme (8
- 12 Hz) vastgelegd.
Samengevat waren de uitermate significante resultaten als volgt:
1. De 4 Hz - frequentie gedurende de nacht toegepast heeft een
positieve uitwerking op psychovegetatieve slaapstoornissen
(in- en doorslaapstoornissen).
2. De 10,8 Hz - frequentie gedurende de dag toegepast heeft een
positieve uitwerking op psychovegetatieve klachten die
worden veroorzaakt door weergevoeligheid (matheid,
concentratiestoornissen, aanvallen van hoofdpijn en duizeligheid).
In beide gevallen steeg het therapeutische effect met toenemende
behandelingsduur. In gevallen van nog extra klachten kon
het medicijngebruik verminderd worden.
De correlatie tussen de effectieve frequentiebereiken van de
micromagneetveldtherapie en de hersengolven van het EEG is
duidelijk. Voor een betere vergelijkende beschouwing worden
onderstaand (volgens Schmidt 1983) de hersengolven en hun
biologische correlatie overzichtelijk samengevat:
- alfagolven (8 - 13 Hz, Ø 10 Hz)
Deze vorm van het EEG kenmerkt een gezonde, wakkere volwassene in
een ontspannen toestand (gesloten ogen).
- betagolven (14 - 30 Hz, Ø 20 Hz)
Deze vorm vindt men bij een gezonde, wakkere volwassene met open
ogen, bij een geestelijke bezigheid of bij de opname van
zintuiglijke prikkels.
- thètagolven (4 - 7 Hz, Ø 6 Hz)
Deze vorm is karakteristiek voor de lichte slaap.
- deltagolven (0,3 - 3,5 Hz, (3 Hz)
Deze vorm kenmerkt de diepe slaap.
De directe beïnvloeding van de hersengolven door zwakke,
gepulste magneetvelden demonstreerde Maxey (1975, geciteerd
naar Warnke 1978).
Bij specifieke frequenties (7,8 - 10,8 - 11,4 Hz) koppelden deze
velden zich direct aan de activiteit van de linker hersenhelft en
verandereden de activiteit van de thèta-golven. Frequenties van
1,6 - 3,6 Hz veranderden eveneens de EEG-activiteiten.
Het alfa-ritme wordt in de thalamus (deel van de tussenhersenen)
gegenereerd (Schmidt 1983). De thalamus is een van de
bovengeschikte gebieden van de hypothalamus die een belangrijk
centrum van het vegetatieve zenuwstelsel vormt. Bij alle
belangrijke vegetatieve functies is de hypothalamus regulerend
ingebonden (Thews et al. 1991). Het is dus zonder meer
waarschijnlijk dat de magneetveldtherapie via moederklokfuncties
van de hersengolven (dus via een informatieve
milieukoppeling) inwerkt op fundamentele vegetatieve
werkingskringen.
De fysische werking van het laagfrequente, gepulste magneetveld
werd ook gedemonstreerd door Warnke en Althmann )1979)
met behulp van de infraroodbestraling van de mens, uitgaand van
de arteriële vaten.
De infraroodbestraling van het lichaamsoppervlak veranderde
duidelijk qua individuele grootheid. Deze was afhankelijk van
enkele technische en menselijke parameters, onder andere ook van
een "vooralsnog niet definieerbare sensibiliteit
(waarschijnlijk de reactiegraad van perifere of centrale
regulatoren van de bloedsomloop of van de stimulans van hormonale
stofwisselingsregelingen en circadiane ritmen)". Deze "niet
definieerbare sensibiliteit" van de proefpersonen ten
aanzien van de
werking van het magneetveld herinnert aan het frequentiegebonden
effect van de magneetveldtherapie op de verschillende
vegetatieve reactietypes bij Ehrmann et al. (1976).
Ook Warnke en Althmann berichten over de samenhang tussen het
centrale vegetatieve zenuwstelsel en de
magneetveldtherapie: een zwak magneetveld aan het achterhoofd
verhoogde onmiddellijk de infrarood-uitstraling aan de
handen.
Interpretatiemodellen voor de biologische en therapeutische
effectiviteit van de magneetveldtherapie
Ten aanzien van de fysisch-psychologisch werkzame mechanismen van
het zwakke, gepulste magneetveld lijkt naar onze
mening de moederklokfunctie voor endogene ritmen van
bovengeschikt belang te zijn.
Deze informatieve koppeling van de externe trillingen aan primair
actieve, zelfbekrachtigende ritmen van de mens
(meeneemeffect) zou een verklaring kunnen zijn voor de beschreven
zogenaamde niet-thermische effecten van de zwakke
magneetveldtherapie. Het energiegehalte van de therapiesignalen
liggen volgens Warnke (1978) onder de energie van de
thermische ruis.
Maar ook andere mechanismen worden in de literatuur besproken.
Volgens Fischer en Kokoschinegg (1989) zouden deze zwakke
magneetveldimpulsen via een structurele verandering van de
interstitiële vloeistof in het vegetatieve basissysteem (volgens
Pischinger) het hormonale regulatiegedrag en daarmee de
vegetatieve terminale neuronen beïnvloeden. Magnetische velden
oefenen een krachtwerking uit op ionen (Hall-effect).
Ladingsverschuivingen in de membranen moeten leiden tot
veranderingen in de stofwisseling van de cellen.
Volgens Ludwig (1992) bewerkstelligt de zwakke
magneetveldtherapie op een fysisch niveau een afbuiging van
bewogen
ladingdragers (Lorenzkracht) en wekt miniatuurpotentialen op in
geleiderlussen (inductie v. Faraday). Op een fysiologisch
niveau moeten zwakke magneetvelden in resonantie met de eigen
ritmen van het lichaam komen en in het zenuwstelsel
signalen induceren.
Volgens Warnke (1978, 1997) bestaat er een hele serie mogelijke
fysisch-chemische mechanismen en ook hypothetische
versterkingsmechanismen die de therapeutische effectiviteit van
de laagfrequente magneetveldtherapie kunnen verklaren. Met
behulp van een groot aantal proeven met planten en dieren werd
ook de werking van de zwakste velden gedemonstreerd (zie
daartoe ook Persinger 1974 en König 1986).
Niettemin is het tot op heden niet gelukt, de uitwerkingen van de
laagfrequente magneetveldtherapie op een symptoomniveau
ondubbelzinnig causaal te verbinden met het fysieke en
fysiologische niveau. Of dit in het hiërarchisch gelaagde, niet
lineaire
systeem mens bij deze naar onze mening informatieve (want zwakke)
koppelingen ooit mogelijk is, wagen wij te betwijfelen.
Dit is echter therapeutisch ook niet van primair belang.
De onzekerheden in de reductionistisch-causale interpretatie van
de biologische betekenis van de laagfrequente
magneetveldtherapie worden begrijpelijk als - hetgeen
waarschijnlijk is - de uitwerkingen daarvan op levende systemen
samenhangen met een informatieve koppeling aan de endogene ritmen.
Volgens Bünning (1986) zijn de inwendige klokken een
systeemeigenschap van de eucariontische cel en daarmee ook van
alle bovengeschikte systemen. Tot nu toe konden de
inwendige klokken niet worden vastgemaakt aan een concrete
moleculaire structuur. De inwendige klok is dus geen eigenschap
van afzonderlijke systeemelementen, maar de relatie van de
elementen onderling. Zij is een emergente gestalte, maar een
reductonistisch-analytische aanzet van het onderzoek (zie bijv.
Warnke 1997) vernielt steeds deze relaties.
De harmonische perioderelaties in hele getallen (Breithaupt 1989,
Hildebrandt 1990) van de biologische klokken ten opzichte
van elkaar (zo is de verhouding van het polsritme ten opzichte
van het ademhalingsritme 4:1) zijn een verdere expressie van
deze complexe relatiestructuur van de biologische klokken. Ook
deze harmonische relaties van de biologische klokken onderling
kunnen niet causaal worden verbonden met een moleculaire
structuur.
Voor de fundamentele discussie ten aanzien van emergente
structuren (of beter: gestalten) in levende systemen wordt
verwezen naar Uexküll en Wesiack (1998).
Therapeutische consequenties
De indicatie van de laagfrequente magneetveldtherapie heeft
vooral betrekking op vegetatieve stoornissen (welzijnsstoornissen)
in de meest brede zin. Deze stoornissen moeten niet per definitie
verbonden zijn met weergevoeligheid:
- weergevoeligheid (individuele symptomen)
- slaapstoornissen
- jet lag (individuele symptomen)
- concentratiestoornissen
- verminderd prestatievermogen
- op migraine lijkende hoofdpijn.
Onafhankelijk van de desbetreffende klinische indicatie leidt de
laagfrequente magneetveldtherapie tot een verhoogde
oplettendheid, een verbetering van het algehele welzijn en een
stabilisatie van labiele vegetatieve toestanden. Bij de
specifieke
therapiefrequenties dient echter rekening te worden gehouden met
de individuele vegetatieve reactiesituatie (zie hierboven).
Ten aanzien van de therapeutische consequenties van de zwak
gepulste, laagfrequente magneetveldtherapie dient men zich er
ook aan te herinneren dat zij een nabootsing zijn van de
natuurlijke trillingsruimte. Dat betekent dat ook vegetatieve
stoornissen die samenhangen met kunstmatig veranderde of
kunstmatige nieuwe ruimtetrillingen en met de afzwakking van
natuurlijke ruimtetrillingen, therapeutisch kunnen worden
beïnvloed door deze vorm van magneetveldtherapie.
De natuurlijke trillingsomgeving van de mens wordt in toenemende
mate kunstmatig veranderd en afgezwakt door de
betonstaalconstructies in de bouw, het toenemend aantal
radionetwerken, de asfaltering en betonnering van het
aardoppervlak
en nog vele andere maatregelen.
Samenvatting
1. De biologische effectiviteit, ook van zwakke magneetvelden, is
in het biologisch onderzoek op dieren en planten veelvuldig
bewezen.2 De zwakke, gepulste, laagfrequente magneetvelden van
mijn Schuman generator , die een nabootsing zijn van de
natuurlijke
ruimtetrillingen, hebben duidelijke en reproduceerbare effecten
op de mens.
3. Deze laagfrequente, zwakke magneetvelden schijnen vooral te
fungeren als moederklok voor endogene ritmen (inwendige
klokken) van de mens.
Bij stoornissen van de natuurlijke, laagfrequente
ruimtetrillingen treden vegetatieve welzijnsstoornissen op.
4. Astronauten hebben dergelijke kunstmatig opgewekte
laagfrequente magneetvelden in hun capsule nodig als bescherming
tegen vegetatieve stoornissen (Persinger 1974), want zij bevinden
zich buiten de aardatmosfeer waarin deze natuurlijke
laagfrequente velden ontstaan.
Onderzoeken naar de biologische en therapeutische betekenis van
de micromagneetveldtherapie.
Voor de zojuist geschetste achtergrond gingen enkele
wetenschappers aan het werk om de betekenis van deze
ruimtetrillingen
nader te onderzoeken.
.
Een van de belangrijkste onderzoeken ten aanzien van de klinische
betekenis van de micromagneetveldtherapie met zwakke
pulsen werd uitgevoerd door Ehrmann et al. (1976). De ten
grondslag liggende indicatie van de patiënten was
weergevoeligheid, maar ook niet van het weer afhankelijke
vegetatieve en neurovegetatieve klachten evenals psychosomatische
aandoeningen reageerden positief op de magneetveldtherapie.
Met weergevoeligheid wordt eigenlijk "zongevoeligheid"
bedoeld, d.w.z. het reageren van de patiënt op magnetische
processen
in de atmosfeer die primair worden veroorzaakt door de
magnetische activiteit van de zon. Hier wordt dus niet een
reactie op
de temperatuur-vocht-verhoudingen van het weer bedoeld.
De apparaten waren tijdens dit onderzoek als volgt ingesteld:
frequentie 1 - 15 Hz, magnetische fluxdichtheid: 2,5 (T,
impulsstijgtijd: 10 - 7 s, impulsbreedte: 10 - 6 s).
Dit onderzoek was juist zo belangrijk omdat niet alleen over de
verbetering van het ziektebeeld bij weergevoeligheid werd
bericht, maar ook over andere resultaten
die voor een individuele toepassing van de
micromagneetveldtherapie van eminent belang zijn.
De auteurs vermelden een typegebonden reactie van de patiënten
op verschillende frequenties, onafhankelijk van de klinische
indicatie.
1. Een "gemengd type" (geen extreme vagotonie of
sympaticotonie) reageert positief op 8 tot 10 Hz (ca. 70 % van de
patiënten). Nagenoeg alle kinderen behoren tot deze groep.
2 Patiënten met extreme vagotonie (ca. 15 % van de patiënten)
reageren positief op frequenties van 11 Hz of meer.
3 Patiënten met extreme sympaticotonie (ca. 15 % van de
patiënten) reageren positief op frequenties van 1 tot 7 Hz.
Een "positieve reactie" betekent: een verhoging van de
oplettendheid, een verbetering van het algemeen gevoel van
welbehagen en een stabilisatie van labiele vegetatieve toestanden.
Een frequentie van meer dan 10 Hz - die bij vagotonie een
opwekkend effect heeft - kan bij een extreem geval van
sympaticotonie nervositeit en onrust teweegbrengen.
De algemene uitwerkingen van de impulsfrequentievolgorden kunnen
volgens de auteurs voor een "gemengd type" als volgt
worden samengevat:
1. 1 - 6 Hz: kalmerend, sedatief
2. 7 - 11 Hz: herstel van het innerlijk evenwicht, stabiliserend
3. meer dan 12 Hz: activerend, opwekkend
De resultaten van dit onderzoek vormen de belangrijkste
wetenschappelijke basis van de micromagneetveldtherapie met Mecos.
Met de gegevens van dit onderzoek wordt direct duidelijk, waarom
een draagbaar batterijapparaat de meest zinvolle
therapieoplossing is: het is individueel afstelbaar al naar
gelang toepassingsgebied en vegetatief type. Zijn ruimtelijke
reikwijdte
beperkt zich tot het individuele bereik.
De dagelijkse toepassing van 30 - 60 minuten is volgens de
schrijvers voldoende.
Dit onderzoekt bevestigt resultaten met betrekking tot de
afhankelijkheid van de bewegingsactiviteit van een goudhamster
van
laagfrequente magneetvelden (Ludwig en Mecke 1968).
Een ander onderzoek met een via een met batterijen gevoed,
draagbaar apparaat werd uitgevoerd door Fischer en
Kokoschinegg (1989) (pulsduur: 1 ms, magnetische fluxdichtheid 0,5
mT). Het draagbare apparaat mocht maximaal 80 cm van
de proefpersoon verwijderd zijn. Onderzocht werd, of
slaapstoornissen en weergevoeligheid kunnen worden beïnvloed
door de
laagfrequente, zwakke, gepulste magneetveldtherapie.
De frequentie van de magneetveldtherapie voor de slaapstoornissen
(4 Hz) werd aan de hand van het EEG - thètaritme (4 - 7
Hz) en voor de weergevoeligheid (10,8 Hz) volgens het alfaritme (8
- 12 Hz) vastgelegd.
Samengevat waren de uitermate significante resultaten als volgt:
1. De 4 Hz - frequentie gedurende de nacht toegepast heeft een
positieve uitwerking op psychovegetatieve slaapstoornissen
(in- en doorslaapstoornissen).
2. De 10,8 Hz - frequentie gedurende de dag toegepast heeft een
positieve uitwerking op psychovegetatieve klachten die
worden veroorzaakt door weergevoeligheid (matheid,
concentratiestoornissen, aanvallen van hoofdpijn en duizeligheid).
In beide gevallen steeg het therapeutische effect met toenemende
behandelingsduur. In gevallen van nog extra klachten kon
het medicijngebruik verminderd worden.
De correlatie tussen de effectieve frequentiebereiken van de
micromagneetveldtherapie en de hersengolven van het EEG is
duidelijk. Voor een betere vergelijkende beschouwing worden
onderstaand (volgens Schmidt 1983) de hersengolven en hun
biologische correlatie overzichtelijk samengevat:
- alfagolven (8 - 13 Hz, Ø 10 Hz)
Deze vorm van het EEG kenmerkt een gezonde, wakkere volwassene in
een ontspannen toestand (gesloten ogen).
- betagolven (14 - 30 Hz, Ø 20 Hz)
Deze vorm vindt men bij een gezonde, wakkere volwassene met open
ogen, bij een geestelijke bezigheid of bij de opname van
zintuiglijke prikkels.
- thètagolven (4 - 7 Hz, Ø 6 Hz)
Deze vorm is karakteristiek voor de lichte slaap.
- deltagolven (0,3 - 3,5 Hz, (3 Hz)
Deze vorm kenmerkt de diepe slaap.
De directe beïnvloeding van de hersengolven door zwakke,
gepulste magneetvelden demonstreerde Maxey (1975, geciteerd
naar Warnke 1978).
Bij specifieke frequenties (7,8 - 10,8 - 11,4 Hz) koppelden deze
velden zich direct aan de activiteit van de linker hersenhelft en
verandereden de activiteit van de thèta-golven. Frequenties van
1,6 - 3,6 Hz veranderden eveneens de EEG-activiteiten.
Het alfa-ritme wordt in de thalamus (deel van de tussenhersenen)
gegenereerd (Schmidt 1983). De thalamus is een van de
bovengeschikte gebieden van de hypothalamus die een belangrijk
centrum van het vegetatieve zenuwstelsel vormt. Bij alle
belangrijke vegetatieve functies is de hypothalamus regulerend
ingebonden (Thews et al. 1991). Het is dus zonder meer
waarschijnlijk dat de magneetveldtherapie via moederklokfuncties
van de hersengolven (dus via een informatieve
milieukoppeling) inwerkt op fundamentele vegetatieve
werkingskringen.
De fysische werking van het laagfrequente, gepulste magneetveld
werd ook gedemonstreerd door Warnke en Althmann )1979)
met behulp van de infraroodbestraling van de mens, uitgaand van
de arteriële vaten.
De infraroodbestraling van het lichaamsoppervlak veranderde
duidelijk qua individuele grootheid. Deze was afhankelijk van
enkele technische en menselijke parameters, onder andere ook van
een "vooralsnog niet definieerbare sensibiliteit
(waarschijnlijk de reactiegraad van perifere of centrale
regulatoren van de bloedsomloop of van de stimulans van hormonale
stofwisselingsregelingen en circadiane ritmen)". Deze "niet
definieerbare sensibiliteit" van de proefpersonen ten
aanzien van de
werking van het magneetveld herinnert aan het frequentiegebonden
effect van de magneetveldtherapie op de verschillende
vegetatieve reactietypes bij Ehrmann et al. (1976).
Ook Warnke en Althmann berichten over de samenhang tussen het
centrale vegetatieve zenuwstelsel en de
magneetveldtherapie: een zwak magneetveld aan het achterhoofd
verhoogde onmiddellijk de infrarood-uitstraling aan de
handen.
Interpretatiemodellen voor de biologische en therapeutische
effectiviteit van de magneetveldtherapie
Ten aanzien van de fysisch-psychologisch werkzame mechanismen van
het zwakke, gepulste magneetveld lijkt naar onze
mening de moederklokfunctie voor endogene ritmen van
bovengeschikt belang te zijn.
Deze informatieve koppeling van de externe trillingen aan primair
actieve, zelfbekrachtigende ritmen van de mens
(meeneemeffect) zou een verklaring kunnen zijn voor de beschreven
zogenaamde niet-thermische effecten van de zwakke
magneetveldtherapie. Het energiegehalte van de therapiesignalen
liggen volgens Warnke (1978) onder de energie van de
thermische ruis.
Maar ook andere mechanismen worden in de literatuur besproken.
Volgens Fischer en Kokoschinegg (1989) zouden deze zwakke
magneetveldimpulsen via een structurele verandering van de
interstitiële vloeistof in het vegetatieve basissysteem (volgens
Pischinger) het hormonale regulatiegedrag en daarmee de
vegetatieve terminale neuronen beïnvloeden. Magnetische velden
oefenen een krachtwerking uit op ionen (Hall-effect).
Ladingsverschuivingen in de membranen moeten leiden tot
veranderingen in de stofwisseling van de cellen.
Volgens Ludwig (1992) bewerkstelligt de zwakke
magneetveldtherapie op een fysisch niveau een afbuiging van
bewogen
ladingdragers (Lorenzkracht) en wekt miniatuurpotentialen op in
geleiderlussen (inductie v. Faraday). Op een fysiologisch
niveau moeten zwakke magneetvelden in resonantie met de eigen
ritmen van het lichaam komen en in het zenuwstelsel
signalen induceren.
Volgens Warnke (1978, 1997) bestaat er een hele serie mogelijke
fysisch-chemische mechanismen en ook hypothetische
versterkingsmechanismen die de therapeutische effectiviteit van
de laagfrequente magneetveldtherapie kunnen verklaren. Met
behulp van een groot aantal proeven met planten en dieren werd
ook de werking van de zwakste velden gedemonstreerd (zie
daartoe ook Persinger 1974 en König 1986).
Niettemin is het tot op heden niet gelukt, de uitwerkingen van de
laagfrequente magneetveldtherapie op een symptoomniveau
ondubbelzinnig causaal te verbinden met het fysieke en
fysiologische niveau. Of dit in het hiërarchisch gelaagde, niet
lineaire
systeem mens bij deze naar onze mening informatieve (want zwakke)
koppelingen ooit mogelijk is, wagen wij te betwijfelen.
Dit is echter therapeutisch ook niet van primair belang.
De onzekerheden in de reductionistisch-causale interpretatie van
de biologische betekenis van de laagfrequente
magneetveldtherapie worden begrijpelijk als - hetgeen
waarschijnlijk is - de uitwerkingen daarvan op levende systemen
samenhangen met een informatieve koppeling aan de endogene ritmen.
Volgens Bünning (1986) zijn de inwendige klokken een
systeemeigenschap van de eucariontische cel en daarmee ook van
alle bovengeschikte systemen. Tot nu toe konden de
inwendige klokken niet worden vastgemaakt aan een concrete
moleculaire structuur. De inwendige klok is dus geen eigenschap
van afzonderlijke systeemelementen, maar de relatie van de
elementen onderling. Zij is een emergente gestalte, maar een
reductonistisch-analytische aanzet van het onderzoek (zie bijv.
Warnke 1997) vernielt steeds deze relaties.
De harmonische perioderelaties in hele getallen (Breithaupt 1989,
Hildebrandt 1990) van de biologische klokken ten opzichte
van elkaar (zo is de verhouding van het polsritme ten opzichte
van het ademhalingsritme 4:1) zijn een verdere expressie van
deze complexe relatiestructuur van de biologische klokken. Ook
deze harmonische relaties van de biologische klokken onderling
kunnen niet causaal worden verbonden met een moleculaire
structuur.
Voor de fundamentele discussie ten aanzien van emergente
structuren (of beter: gestalten) in levende systemen wordt
verwezen naar Uexküll en Wesiack (1998).
Therapeutische consequenties
De indicatie van de laagfrequente magneetveldtherapie heeft
vooral betrekking op vegetatieve stoornissen (welzijnsstoornissen)
in de meest brede zin. Deze stoornissen moeten niet per definitie
verbonden zijn met weergevoeligheid:
- weergevoeligheid (individuele symptomen)
- slaapstoornissen
- jet lag (individuele symptomen
- concentratiestoornissen
- verminderd prestatievermogen
- op migraine lijkende hoofdpijn.
Onafhankelijk van de desbetreffende klinische indicatie leidt de
laagfrequente magneetveldtherapie tot een verhoogde
oplettendheid, een verbetering van het algehele welzijn en een
stabilisatie van labiele vegetatieve toestanden. Bij de
specifieke
therapiefrequenties dient echter rekening te worden gehouden met
de individuele vegetatieve reactiesituatie (zie hierboven).
Ten aanzien van de therapeutische consequenties van de zwak
gepulste, laagfrequente magneetveldtherapie dient men zich er
ook aan te herinneren dat zij een nabootsing zijn van de
natuurlijke trillingsruimte. Dat betekent dat ook vegetatieve
stoornissen die samenhangen met kunstmatig veranderde of
kunstmatige nieuwe ruimtetrillingen en met de afzwakking van
natuurlijke ruimtetrillingen, therapeutisch kunnen worden
beïnvloed door deze vorm van magneetveldtherapie.
De natuurlijke trillingsomgeving van de mens wordt in toenemende
mate kunstmatig veranderd en afgezwakt door de
betonstaalconstructies in de bouw, het toenemend aantal
radionetwerken, de asfaltering en betonnering van het
aardoppervlak
en nog vele andere maatregelen.
Aan de ontwikkeling en de experimenten met de door mij ontworpen
Schumann Magneet therapie toestel liggen de theorien en en
testresultaten
van Wever en Ludwig ten grondslag , ook de eerder genoemde
engelse proeven zoals beschreven in Wireless World zijn
oorspronkelijk op dit onderzoek ge-ent.
Met de nieuwe ontekkingen , speciaal van de gravitatie golven en
de invloed van statische ladingen en de aan of afwezigheid van
geioniseerde deeltjes
zou het zeer de moeite lonen dit het onderzoek verder uit te
breiden en ook deze nieuwe ontdekkingen in dit onderzoek te
betrekken.
Ik ben dan ook voornemens hier verdere studie naar te verichten ,
om mogelijk te komen tot de ontwikkeling van een meer geavanceerd
toestel
welke een samenstelling van verschillende invloeden mogelijk
maakt om zo een nog effectivere werking te verkrijgen
Jack
Donio
Enschede ( 2009)